233 Strand

Boudewijn De Groot
Waar kan je liggen in het zand
Totdat je hele lijf verbrandt
Waar kan je zuipen als een beest
Waar vind je vrienden voor elk feest
Waar kan je zwemmen als een rat
Waar word je zelfs van binnen nat
Dat is aan de rand van Nederland
Dat is aan ons onvolprezen strand
Daar kan je vrijen met je vrouw
Wat nergens anders mogen zou
Terwijl je kalm je krantje leest
Je handen strelend om haar leest
Daar speel je poker met een vriend
Totdat ie van ellende grient
Daar springt de Randstad uit de band
Da’s aan ons onvolprezen strand

Je gaat er op de brommer heen
En ligt dan plat tot kwart voor een
Dan ga je kijken naar een vrouw
Die je wel graag versieren zou
Dan krijg je ruzie met haar man
Die heel toevallig boksen kan
En met je tanden in je hand
Sjok je weer verder over ’t strand
Dan ga je even naar een tent
En als je aangeschoten bent
Dan loop je met een vriendenschaar
Een eindje langs de boulevard
Dan komt er iemand op ’t idee
Om te gaan zwemmen in de zee
En gans door kwallen overmand
Ren je weer terug over het strand

Maar ’s middags om een uur of vier
Dan komt het toppunt van vertier
Dan komt een vriend die autorijdt
Eens kijken voor de aardigheid
Dan ga je even met ’m mee
Een eindje rijen langs de zee
Hij rijdt wel 100 met één hand
En wuift met d’ander naar het strand
Dan scheur je zingend langs de straat
En vindt dat alles prachtig gaat
Je trekt je hals eenvoudig krom
Je kijkt naar alle meisjes om
En vaders auto wordt vermoord
Vakkundig in een boom geboord
Dan sta je morgen in de krant
En word beroemd op ’t hele strand



En ’s avonds op het stille strand
Dan is er weer iets aan de hand
Dan komt er een geweldig feest
Zoals er nooit een is geweest
Dan wordt het strandvuur opgestookt
Waarop men lekker worstjes kookt
En met transistors in de hand
Trekt heel de troep weer naar het strand

De ene komt met flessen wijn
Die smaakt verdacht veel naar azijn
De tweede komt met z’n vriendin
Die pikt de derde dan weer in
De vierde brengt een zak patat
Met onderin een daverend gat
De inhoud ligt verspreid in ’t zand
Van driekwart kilometer strand
Je danst en vrijt de hele tijd
Terwijl je in een broodje bijt
En giet jenever in je kop
Want anders dronk je pa het op
Maar van die lading alcohol
Geraak je spoedig overvol
Dan loopt de toestand uit de hand
En blijf je liggen op het strand

Maar de politie arriveert
Voor je weer lopen hebt geleerd
Zodat je kruipende ontvlucht
Achter een zuil jeneverlucht
Dat wordt dan een immense rel
Die eindigt meestal in de cel
En is men daar eenmaal beland
Dan is ’t weer rustig op het strand
Maar ’s morgens lig je weer in ’t zand
Totdat je hele lijf verbrandt
Dan ga je zuipen als een beest
Dan zoek je vrienden voor een feest
Dan ga je zwemmen als een rat
Dan wordt je zelfs van binnen nat
Aan de rand van Nederland
Aan ons onvolprezen strand
Aan de rand van Nederland
Aan ons onvolprezen strand
Aan de rand van Nederland
Aan ons onvolprezen strand
© 1964 Tekst en muziek: Boudewijn de Groot, Lennaert Nijgh